Kaart uit 1751 met onder de landtong 't Horntje en rondom de bedijking van de polders.
Kaart uit 1751 met onder de landtong 't Horntje en rondom de bedijking van de polders.

De geschiedenis van polder Hoorn en Burgh (deel I)

Laatste butegaas
Het gebied waar deze polder gelegen heeft
was eeuwenlang een grote inham.

Deze inham, aan de zuidpunt van Texel,
werd van de Mok gescheiden door een vrij
smalle, met duinen bedekte landtong.

De landtong strekte zich in het begin van de
achttiende eeuw uit van ‘t Horntje tot aan
het Hoornder Nieuwland.
Deze landtong, waarop tegenwoordig het
NIOZ is gevestigd, strekte zich in die tijd
enige honderden meters verder in zee uit.

In het noorden grensde de inham aan de
dijken van Hoornder Nieuwland en de Grie.

Tevens werd zij begrensd door de oude
zeedijk van Zuid Haffel en Westergeest en
was daardoor zeer geschikt voor bedijking.
Ele Jansz, de dijkgraaf van Zanddijk en Bui-
tenveld, had al in 1630 een verzoek voor be-
dijking aan de Staten van Holland gedaan.

Hier kwam echter niets van terecht en het
duurde tot 26 april 1674 voor er een nieuw
verzoek kwam van Maarten Dekker.

Deze Hoornder kreeg hulp van de overkan-
ters Klaas Noorlander en Hubert van Ee.
De burgemeesters van Texel gaven een zeer
negatief advies maar de Staten van Holland
verleenden vergunning op 18 mei 1768.

Voorwaarde was dat de afsluitdijk binnen
drie jaar klaar moest zijn en “op de kruin
minstens zeven voet boven volzee stond”.

De drie bedijkers vormden een compagnie
met 32 aandelen om hun risico te beperken.
Ze namen zelf 17 aandelen, de rest ver-
kochten zij aan Amsterdamse beleggers.

Daardoor hadden de uitvoerders zelf de
meerderheid der aandelen en gingen een
eerste lening aan van f.80.000,-.

Onder leiding van van Ee werd begonnen
met het werk en werd een dijk opgeworpen
van zand afgedekt met graszoden.